808 zoekresultaten

Sorteren op: Datum / Relevantie

Welzijnswerk en kinderopvang

Doel Tot voor kort verzamelde het CBS jaarlijks gegevens over kinderopvang (KO) bij kindercentra, zorg- en welzijnsinstellingen. In het verleden waren er tevens CBS-enquêtes onder instellingen voor sociaal-cultureel werk (SCW) en welzijnswerk ouderen (WO). De laatste enquête onder WO- en SCW-instellingen was over het verslagjaar 1995. Verder werden door de branche-organisatie Maatschappelijk Ondernemersgroep (MOgroep) in samenwerking met het CBS jaarlijks de instellingen voor algemeen maatschappelijk werk (AMW) ondervraagd. De bovengenoemde enquêtes sloten qua vraagstelling minder goed aan op de informatiebehoefte van beleids- en onderzoeksinstanties en op de administratieve mogelijkheden van de instellingen. Een witte vlek in de CBS-waarneming is het peuterspeelzaalwerk (PSZ). De meeste welzijns- en kinderopvanginstellingen zijn een steeds breder pakket van diensten gaan aanbieden. Verder werd bij de waarneming geen gebruik gemaakt van het Algemeen BedrijfsRegister (ABR) van het CBS, dat institutioneel georiënteerd is en rechtspersonen omvat. Er werden externe populatiebestanden gehanteerd met functionele eenheden (delen van rechtspersonen). In het geval van kinderopvang betrof dit bijvoorbeeld adresbestanden afkomstig van zestien provinciale en grootstedelijke steunfuncties kinderopvang. Delen van rechtspersonen werden door het CBS of de MOgroep benaderd voor gegevens over één specifieke werksoort. Dit betekende dat een rechtspersoon met meer werksoorten (zoals brede welzijnsinstellingen) verschillende keren per jaar benaderd werd met een apart enquêteformulier voor elke werksoort. Elk enquêteformulier met gevraagde gegevens over een bepaalde werksoort hanteerde een eigen indeling en vormgeving. Tot verslagjaar 2001 was dit de wijze van dataverzameling. Herontwerp welzijnsstatistieken De statistieken op het gebied van welzijnswerk (SCW, WO, AMW) en kinderopvang (inclusief PSZ) zijn met ingang van verslagjaar 2001 herontworpen door het CBS in overleg met ondermeer de MOgroep en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). De belangrijkste elementen van het herontwerp zijn: waarneming van institutionele eenheden uit het Algemeen BedrijfsRegister (ABR) van het CBS; gebruik van de nieuwe structuur van de StandaardBedrijfsIndeling (SBI) van het CBS betreffende de welzijnssector; verzameling van zowel institutionele als functionele informatie over de welzijnssector; jaarlijkse benadering van elke berichtgever binnen de welzijnssector met één uniforme vragenlijst. Doelpopulatie De populatie omvat alle rechtspersonen met werknemers (stichtingen, BV's, VOF's,etc.) die KO, PSZ, AMW, WO of SCW als hoofdactiviteit aanbieden. De populatie-eenheden worden ontleend aan het ABR, welke gebaseerd is op het register van de Kamers van Koophandel. De populaties in het ABR worden afgebakend op basis van de SBI, waarmee bedrijven en instellingen naar hoofdactiviteit worden geclassificeerd. In termen van de SBI gaat het om rechtspersonen uit de volgende klassen (exclusief instellingen zonder werknemers): SBI 8533.1: Instellingen met als hoofdactiviteit KO èn instellingen met als hoofdactiviteit PSZ, d.w.z. instellingen die zich presenteren als kinderopvang, crèche, voor-, tussen- of naschoolse opvang, 24-uurs opvang, kinderdagverblijf, kindercentra, gastouderbureau of peuterspeelzaal; SBI 8533.2: Instellingen met als hoofdactiviteit AMW, d.w.z. instellingen die zich presenteren als algemeen maatschappelijk werk; SBI 8533.5: Instellingen met als hoofdactiviteit WO, d.w.z. instellingen die zich presenteren als welzijnswerk ouderen of dienstencentra voor bejaarden; SBI 8533.6: Instellingen met als hoofdactiviteit SCW, d.w.z. instellingen die zich presenteren als allochtonenwerk, buurt(huis)werk, opbouwwerk, emancipatiewerk, integratiewerk, jeugd- en jongerenwerk, maatschappelijk activeringswerk, plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk, vrouwenwerk of vluchtelingenwerk; SBI 8533.7: Brede welzijnsinstellingen, d.w.z. instellingen met tenminste twee van de volgende werksoorten: KO, PSZ, WO, SCW, AMW; SBI 8532.4: Thuiszorginstellingen met nevenactiviteit AMW. Op basis van onderzoek, waaronder een bedrijfstelling, door de Kamers van Koophandel en het CBS zijn de rechtspersonen in de welzijnssector volgens een nieuwe bedrijfsindeling in 2000 getypeerd. De nieuwe typeringen binnen de welzijn-SBI zijn geïmplementeerd in het ABR en gebruikt bij de afbakening van de populaties voor de enquêtes met ingang van 2001. Niet inbegrepen in bovenstaande populaties zijn bedrijven en instellingen met welzijnswerk en kinderopvang als nevenactiviteit in andere SBI-klassen buiten de welzijnssector (met uitzondering van thuiszorginstellingen met AMW). Bijvoorbeeld: WO (met name sociale activering) bij gemeenten, KO bij zorginstellingen. Bij WO-instellingen, brede welzijnsinstellingen en AMW-instellingen wordt de gehele populatie benaderd, terwijl bij kindercentra, peuterspeelzalen en SCW-instellingen een steekproef wordt getrokken. De grotere instellingen worden allemaal in de steekproef opgenomen, terwijl bij de resterende instellingen de steekproeffractie afneemt naarmate de instellingen kleiner zijn. Frequentie Jaarlijks. Publicatiestrategie Definitieve cijfers. Soort onderzoek De grotere instellingen worden allemaal in de steekproef opgenomen, terwijl bij de resterende instellingen de steekproeffractie afneemt naarmate de instellingen kleiner zijn. Waarnemingsmethode Verzameling van gegevens vindt plaats door middel van een schriftelijke CBS-enquête onder welzijnsinstellingen. Bij de enquête wordt een uniforme vragenlijst gehanteerd waarmee elke berichtgever wordt benaderd. Deze vragenlijst bestaat uit (1) een omslagformulier met vragen voor het totaal van de werksoorten van de instelling over o.a. kosten, opbrengsten, personeel, organisatie, kwaliteitsbeleid en (2) inlegformulieren met vragen per werksoort over o.a. activiteiten, capaciteit, deelnemers/cliënten, contacturen. Voor het gedeelte met specifieke vragen worden de volgende 4 werksoorten onderscheiden: kinderopvang (KO), peuterspeelzaalwerk (PSZ), welzijnswerk ouderen (WO) en sociaal-cultureel werk (SCW). Daarnaast vindt er in samenwerking met de MOgroep een schriftelijke enquête plaats onder instellingen met als hoofd- of nevenactiviteit algemeen maatschappelijk werk (AMW). Dit betreft AMW-instellingen, thuiszorginstellingen met AMW en brede welzijnsinstellingen met AMW. Bij de AMW-enquête wordt dezelfde vragenlijst (omslagformulier en inlegformulier voor werksoort AMW) gehanteerd als bij de bovengenoemde welzijnsenquête. De vragen op het omslagformulier bij thuiszorginstellingen hebben uitsluitend betrekking op de werksoort AMW en dus niet op de hele stichting (het gehele pakket van uitgevoerde werksoorten). Berichtgevers Welzijnsinstellingen. Steekproefomvang Om voldoende respons binnen te halen worden de non-respondenten eerst schriftelijk benaderd met de vraag om alsnog een enquêteformulier in te sturen. Zo nodig worden de non-respondenten nog telefonisch gerappelleerd. Tot slot worden alleen de grotere instellingen onder de resterende non-respons door buitendienstmedewerkers bezocht en gevraagd om alsnog hun medewerking te verlenen aan de CBS-enquête. De ingevulde data op de binnengekomen vragenlijsten worden elektronisch vertoetst. Controle- en correctiemethoden Plausibiliteitcontrole en handmatige correctie Door middel van een computerprogramma worden fouten, onwaarschijnlijkheden en omissies in de vertoetste enquêtedata opgespoord. Nagegaan wordt of het enquêteformulier volledig en samenhangend is ingevuld door de berichtgever. Gekeken wordt onder meer naar de onderlinge consistentie tussen de personeels-, exploitatie- en productievariabelen per berichtgever, sommatiefouten en duizendfouten in bedragen. Daarnaast vinden er diverse controles plaats: controles op basis van verhoudingsgetallen, onwaarschijnlijkheidcontroles en controles op een toegestaan waardenbereik. De gesignaleerde fouten en/of omissies in de vertoetste enquêtedata worden handmatig gecorrigeerd en/of ingevuld op basis van het ingevulde enquêteformulier van de berichtgever in het geval van toetsfouten en/of door de berichtgever gemaakte invulfouten en door middel van telefonische navraag bij de desbetreffende berichtgever in het geval van overige fouten. Statistische correctie van partiële non-respons en ophoging De partiële non-respons (deel van vragenlijst is niet ingevuld) wordt op het niveau van de individuele instelling bijgeschat, op basis van wel beschikbare gegevens (gemiddelden en verhoudingsgetallen) over respondenten in dezelfde SBI-klasse. Na controle, correctie en invulling resulteert een verzameling van 'gave' enquêtedata van respondenten. Deze individuele enquêtedata zijn voor een beperkt deel ingeschat, maar leiden wel tot acceptabele ge-aggregeerde uitkomsten. De 'gave' enquêtedata van respondenten worden vervolgens opgehoogd naar de gehele populatie. Bij de ophoging worden ophoogfactoren toegekend aan de respondenten. De ophoogfactoren worden per SBI- en grootteklasse (op basis van het aantal werknemers) vastgesteld op basis van de verhouding tussen het populatie-aantal en het response aantal per stratum. De populatieschattingen van de doelvariabelen worden vervolgens verkregen door optelling van de met deze ophoogfactoren vermenigvuldigde gegevens. Fiattering van de uitkomsten Voordat de geaggregeerde uitkomsten gepubliceerd worden, ondergaan ze nog een laatste plausibiliteitscontrole. Getoetst wordt of de geschatte tabeluitkomsten in vergelijking met andere beschikbare statistische gegevens plausibel zijn. De niveaucijfers over personeel en opbrengsten worden vergeleken met externe uitkomsten over welzijnswerk ontleend aan de Rapportage Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en het VWS-brancherapport welzijn en sport. Verder worden bepaalde verhoudingsgetallen op basis van de uitkomsten berekend en kritisch bekeken, zoals de deeltijdfactor van het personeel in loondienst, de arbeidskosten per vte's werknemers, het aandeel van arbeidskosten in de totale kosten, het aandeel van diverse opbrengstposten in de totale opbrengsten. Indien onwaarschijnlijkheden in de geaggregeerde uitkomsten worden geconstateerd, worden de individuele enquêtedata nogmaals kritisch bekeken en worden eventueel correcties aangebracht. Nauwkeurigheid De betrouwbaarheid van de resultaten is niet in een getal uit te drukken omdat sommige fouten (met name het foutief invullen van de vragenlijsten door berichtgevers) niet te kwantificeren zijn. Om de betrouwbaarheid zo groot mogelijk te laten zijn, zijn allerlei maatregelen genomen. Bijvoorbeeld: consistentie controles op enquêtedata om meetfouten op te sporen en te corrigeren, rappel-activiteiten om de respons te verhogen. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid In het verslagjaar 2001 is een groot aantal veranderingen doorgevoerd in de methode rond de enquête kinderopvang. De belangrijkste verandering bij de enquête kinderopvang heeft betrekking op de populatie- c.q. waarnemingseenheden: oude enquête kinderopvang (functionele eenheden): gebruik van een extern register bestaande uit rechtspersonen welke KO als hoofd- of nevenactiviteit uitvoeren; dit register omvatte niet alleen kindercentra maar ook zorg- en welzijnsinstellingen met kinderopvang; nieuwe enquête kinderopvang (onderdeel van welzijnsenquête; institutionele eenheden): gebruik van ABR bestaande uit rechtspersonen met kinderopvang of welzijnswerk als hoofdactiviteit (oftewel SBI-klasse 85331, 85332, 85335, 85336, 85337); zorginstellingen met kinderopvang zijn niet meegenomen. Bij de functionele uitkomsten over de werksoort kinderopvang is daardoor een trendbreuk in de tijdreeksen opgetreden door overgang van de functionele op de institutionele populatie-eenheden. Om een indruk te krijgen van de trendbreuk als gevolg van deze methodische ver-andering is een trendbreukpercentage voor de belangrijkste variabelen berekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van de externe SGBO-enquête kinderopvang, waarbij functionele gegevens per gemeente over het totaal van de kinderopvangvoorzieningen worden verzameld. De populatie van de SGBO-enquête kinderopvang komt globaal overeen met de populatie van de oude CBS-enquête kinderopvang (functionele opzet). De ontwikkeling over 2000-2001 van de uitkomsten afkomstig van de externe SGBO-enquête kinderopvang geeft een goede indicatie van het verloop van de uitkomsten van de CBS-enquête kinderopvang (onder voortzetting van de oude werkwijze). Deze ontwikkeling representeert een reële mutatie van de uitkomsten voor kinderopvang. Indien de reële stijging afgetrokken wordt van de totale stijging resteert de stijging als gevolg van de methodische aanpassing (oftewel de trendbreuk).

22-04-2018 | 14:04

Veiligheidsmonitor Rijk

Doel Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in ervaringen van burgers met veel voorkomende criminaliteit, onveiligheidsgevoelens, preventiegedrag en het oordeel van de bevolking over het optreden van de politie. Doelpopulatie Alle personen van 15 jaar of ouder die in Nederland wonen en deel uitmaken van particuliere huishoudens. Statistische eenheid Personen, huishoudens; delictsvoorvallen. Aanvang onderzoek In 2006 is de Veiligheidsmonitor Rijk (VMR) voor het eerst op grote schaal uitgevoerd. In 2005 is dit onderzoek alleen op landelijke schaal en onder een beperkte steekproef uitgevoerd. De VMR is een nieuw onderzoek, ontstaan uit een integratie van (onderdelen uit) drie eerdere afzonderlijke reguliere onderzoeken op dit terrein. Het gaat om (onderdelen uit) het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek, uit de Politiemonitor Bevolking (PMB) van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie, en om rijksrelevante delen uit de enquête Leefbaarheid en Veiligheid, die periodiek in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de G-30 gemeenten werd uitgevoerd. Daartoe hebben de beide ministeries en het CBS een overeenkomst gesloten waarin de samenwerking rond de VMR is vastgelegd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het CBS. De ministeries van Binnelandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie zijn medeopdrachtgever. De belangrijkste resultaten van de VMR 2006 zijn gepresenteerd in twee rapporten, namelijk een landelijke rapportage van de VMR 2006 en een (eveneens landelijk) tabellenrapport van de VMR 2006. In de tabellen zijn uitsplitsingen opgenomen naar de afzonderlijke politieregio's. De rapporten zijn zowel elektronisch (pdf) via de CBS-website (www.cbs.nl) als in gedrukte vorm beschikbaar. De resultaten over 2005 dienen vooral als schakel tussen de eerdere (POLS, PMB) en de volgende VMR-onderzoeken. Frequentie Jaarlijks. Soort onderzoek Voor het onderzoek wordt een steekproef getrokken uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Dit kader wordt voortdurend geactualiseerd op basis van geboorte-, verhuis- en overlijdensberichten. Het steekproefontwerp voor de Veiligheidsmonitor bestaat uit een jaarontwerp en een kwartaalontwerp. Voor het jaarontwerp wordt in het eerste kwartaal van elk onderzoeksjaar een grote steekproef uitgezet, zodat per politieregio netto ten minste 750 interviews afgenomen worden (totaal netto minimaal 18 750 respondenten). Het kwartaalontwerp omvat telkens een kleine steekproef in het 2e t/m 4e kwartaal van netto ten minste 1 000 respondenten per kwartaal. Deze kwartaalsteekproeven zijn bedoeld om eventuele seizoensmatige ontwikkelingen in kaart te brengen; deze uitkomsten worden niet gepubliceerd. Voor de standaardrapportage worden alleen de resultaten van het eerste kwartaal gebruikt. De steekproef wordt in twee stappen getrokken. In de eerste trap worden primaire eenheden (gemeenten) getrokken met kansen evenredig aan het aantal inwoners. Binnen elke primaire eenheid wordt in de tweede trap een vooraf bepaald aantal personen getrokken. Dit aantal is gelijk voor alle getrokken gemeenten. Daardoor is de insluitkans, dat is de kans dat een persoon getrokken wordt, voor alle personen gelijk (deze kans is immers gelijk aan de kans dat de primaire eenheid wordt getrokken maal de kans dat binnen de getrokken primaire eenheid de persoon wordt getrokken). De eerste kans is evenredig aan het aantal personen binnen de gemeente terwijl de tweede kans omgekeerd evenredig is aan dat aantal, zodat het product van beide kansen constant is. De grootste gemeenten, waaronder Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, worden automatisch aan de steekproef toegevoegd; personen in deze gemeenten worden getrokken met een kans die gelijk is aan de insluitkans voor de gehele steekproef. Op deze manier ontstaat een zelfwegende steekproef met een vooraf bepaalde steekproefomvang. Waarnemingsmethode De respondenten worden standaard telefonisch geïnterviewd, maar als bij hen thuis geen vaste of (vanaf 2007) mobiele telefoonaansluiting is gevonden volgt een face-to-face benadering. Berichtgevers De steekproefpersonen van vijftien jaar en ouder. Steekproefomvang Minimaal 18 750 respondenten. In 2006 is de VMR voor het eerst op grote schaal uitgevoerd, met in totaal bijna 21 000 respondenten. In 2007 werden in totaal ruim 19 000 personen ondervraagd. In 2005 is dit onderzoek alleen op landelijke schaal en onder een beperkte steekproef uitgevoerd. Weging Non-respons kan selectief zijn. Daarom wordt een weging toegepast die corrigeert voor eventuele verschillen tussen de steekproef en de doelpopulatie. Deze gewichten zijn gebaseerd op het steekproefontwerp en de beschikbare hulpinformatie over de doelpopulatie waarover wordt gepubliceerd, zoals leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, etnische herkomst, huishoudensgrootte, politieregio en stedelijkheid van de woongemeente. Omdat het responsgedrag en de doelvariabelen van de VMR ook samenhangen met telefoonbezit is bij de weging ook rekening gehouden met de telefonische bereikbaarheid. Voor de VMR 2005, 2006 en 2007 is in principe dezelfde wegingprocedure gehanteerd. Het weegschema voor de VMR 2005 is alleen iets eenvoudiger vanwege de kleinere steekproef. De gewichten zijn bepaald op persoonsniveau. Voor het schatten van huishoudgegevens worden deze persoonsgewichten gecorrigeerd door te delen door het aantal personen van 15 jaar en ouder in het huishouden van de respondent. Betrouwbaarheid De VMR is een steekproefonderzoek. De resultaten van steekproefonderzoek zijn altijd een schatting van de (meestal onbekende) waarden in de werkelijke populatie en daarmee onderhevig aan toevalsfluctuaties. Bij de interpretatie van de gegevens dient daarom rekening gehouden te worden met betrouwbaarheidsmarges (veelal met een betrouwbaarheid van 95 procent). Omdat in dit onderzoek een ingewikkelder steekproefdesign is toegepast, levert de standaardformule voor enkelvoudige aselect getrokken steekproeven soms forse afwijkingen in de berekende marges. Het onderzoek is opgezet vanuit een specifieke doelstelling. De uitkomsten van het onderzoek hoeven op andere terreinen niet te sporen met officiële uitkomsten van die thema's uit andere (betere) bronnen. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid De cijfers van de VMR sluiten inhoudelijk aan op soortgelijke gegevens uit delen van POLS, de PMB en de enquête Leefbaarheid en Veiligheid, maar vormen een nieuwe eigen reeks. Om methodologische redenen en vanwege enkele inhoudelijke aanpassingen kunnen de resultaten van de VMR niet worden vergeleken met cijfers uit eerdere onderzoeken.

22-04-2018 | 14:04

STIVORO

Doel Het verkrijgen van een goed beeld van het rookgedrag van jongeren. Doelpopulatie Tot en met 1991 zijn de onderzoeken “Rookgewoonten Jeugd” steeds gehouden onder jongens en meisjes van 10 tot en met 14 jaar. Vanaf 1992 zijn de steekproeven van deze onderzoeken uitgebreid met jongeren van 15 tot en met 19 jaar. Statistische eenheid Personen. Aanvang onderzoek Gegevens beschikbaar vanaf 1991. Frequentie Jaarlijks. Hoe wordt het uitgevoerd Vanaf 1995 worden de vraaggesprekkengehouden met behulp van laptops. Hierdoor vinden de vraaggesprekken nu plaats in de school i.p.v. in de nabijheid van scholen. De enquêteur neemt vooraf contact op met het schoolhoofd of de rector om toestemming te krijgen om te enquêteren op school. Hier wordt gestreefd naar gesprekken zonder aanwezigheid van leerkrachten. Naast de schoolgaande jeugd worden er ook jongeren die geen dagopleiding (meer) volgen ondervraagd. Alle TNS NIPO-enquêteurs hebben de opdracht een jongere in de eigenomgeving te ondervragen die geen opleiding (meer) volgt, een en ander uiteraard gequoteerd naar leeftijd en seks. Soort onderzoek Steekproefonderzoek. Waarnemingsmethode De respondenten worden op school of thuis bezocht door een interviewer van TNS NIPO (Computer Assisted Personal Interviewing, CAPI). Berichtgevers Jongeren. Steekproefomvang Jaarlijks circa 4,5 duizend jongeren. Nauwkeurigheid Door met grote en representatieve steekproeven te werken, waarbij sprake is van aselecte steekproeftrekkingen wordt er een betrouwbaar beeld van het verloop van trends in rookgedrag onder jongeren gegeven.

22-04-2018 | 14:04