824 zoekresultaten

Sorteren op: Datum / Relevantie

Monitor Seksuele en Reproductieve Gezondheid

Doel De Monitor Seksuele en Reproductieve Gezondheid is ontwikkeld om de afstemming tussen vraag en aanbod in de seksuele en reproductieve gezondheidszorg te optimaliseren. Daarnaast ook vanwege het ontbreken van inzicht in de zorgbehoefte en zorggebruik op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid van Nederlanders.  Deze monitor is in handen van kenniscentrum Rutgers WPF en wordt gefinancierd door ZonMw met als hoofdopdrachtgevers het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De gegevens zijn verzameld in het kader van het onderzoek Seks onder je 25e onder ruim 8 duizend jongeren tussen 12 en 25 jaar in Nederland. In 2005 heeft een vergelijkbaar onderzoek plaatsgevonden. Doelpopulatie Personen van 12 tot 25 jaar. Statistische eenheid Personen. Frequentie Om de drie jaar worden er cijfers gepubliceerd. Soort onderzoek Er wordt gebruik gemaakt van zowel registers binnen de gezondheidszorg als epidemiologisch onderzoek. De indicatoren die op de Landelijke Jeugdmonitor worden gepresenteerd zijn voornamelijk afkomstig van het epidemiologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt gehouden onder een representatieve steekproef (ongeveer 8 duizend mensen) van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek Seks onder je 25e heeft tot doel inzicht te krijgen in de seksuele gezondheid van jongeren van 12 tot 25 jaar in Nederland anno 2012. Gegevens die voortkomen uit dit onderzoek kunnen als basis dienen voor het plannen van activiteiten ter verbetering van de seksuele gezondheid van jongeren. Om die reden zijn vanaf de start van het onderzoek belangrijke stakeholders betrokken bij het ontwerp en de uitvoering van het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt door de betrokken stakeholders een vertaalslag gemaakt naar een breed gedragen actieplan met concrete aanbevelingen voor beleid, onderzoek en praktijk van seksuele gezondheidsbevordering. Respondenten zijn zowel via scholen als via de Gemeentelijke Basisadministraties (GBA) van verschillende gemeenten geworven. Een aantal GGD-en heeft ervoor gekozen om binnen de eigen regio een extra groep jongeren te benaderen, soms alleen via GBA, soms via scholen en GBA.

22-04-2018 | 14:04

Jeugdzorgcliënten

Wat behelst het onderzoek Doel Het samenstellen van regionale cijfers over het aantal jongeren (van 0 tot 18 jaar) dat gebruik heeft gemaakt van jeugdzorgvoorzieningen of een indicatie heeft gehad die recht geeft op deze voorzieningen. De gegevens zijn samengesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in samenwerking met het bureau Cebeon. De cijfers hebben betrekking op voorzieningen die bij de decentralisatie jeugdzorg in 2015 naar gemeenten over zullen gaan en worden gefinancierd vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de provincies (inclusief de vier stadsregio’s Rotterdam, Haaglanden, Utrecht en Amsterdam). De jeugdzorgvoorzieningen die gemeenten zelf in 2010 of later al beschikbaar stellen blijven buiten beeld. Doelpopulatie Personen van 0 tot 18 jaar die in het verslagjaar jeugdzorgvoorzieningen, gefinancierd door de AWBZ, de Zvw of de provincies, hebben ontvangen of via een indicatie recht hebben op genoemde voorzieningen. Statistische eenheid Personen Aanvang onderzoek Voor Zvw-zorg en meldingen bij het AMK vanaf 2010. Voor JeugdzorgPlus vanaf 2012 en voor overige zorg vanaf 2011. Frequentie Jaarlijks Publicatiestrategie Cijfers over het meest recente verslagjaar komen als voorlopige cijfers in de StatLine-tabel. Tegelijkertijd worden de voorlopige cijfers van het voorgaande verslagjaar vervangen door definitieve cijfers. Hoe wordt het uitgevoerd Soort onderzoek Voor dit onderzoek zijn gegevens uit verschillende registraties gecombineerd. Het gaat daarbij om de volgende registraties per financieringsbron: 1) AWBZ-gefinancierde (langdurige) zorg voor jongeren met beperkingen: Gebruik zorg zonder verblijf voor jeugdigen met verstandelijke, lichamelijke en zintuiglijke beperkingen en jeugdigen met psychische problemen. Dit betreft zowel zorg in natura als zorg ingekocht via een persoonsgebonden budget. Gegevensbron: verwerking door Vektis van gegevens over zorggebruikers afkomstig van zorgkantoren. Indicatie zorg met verblijf voor jongeren met verstandelijke beperkingen en jongeren met psychische problemen. In het geval van verstandelijk beperkten betreft dit cliënten met een indicatie voor de zorgzwaartepakketten (zzp’s) voor verstandelijke gehandicapten (VG) 1 en 2, de helft van het aantal jongeren met zzp VG 3 en alle cliënten met een indicatie voor zzp’s voor licht verstandelijk gehandicapten (LVG) met uitzondering van de zzp’s voor sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapten (SGLVG) (op basis van de stand van zaken rijksbeleid mei 2013). Gegevensbron: verwerking door SCP van gegevens over cliënten met een geldige indicatie afkomstig van Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en bureaus jeugdzorg; 2) Zvw-gefinancierde (curatieve) geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd-ggz): Gebruik eerstelijns zorg voor psychische problemen; Gebruik tweedelijns zorg zonder verblijf voor jongeren met psychische problemen; Gebruik tweedelijns zorg met verblijf voor jongeren met psychische problemen. Gegevensbron: verwerking door economisch onderzoeks- en adviesbureau APE van Zvw-gegevens afkomstig van de zorgverzekeraars (via Vektis verkregen); 3) Provinciaal-gefinancierde jeugdzorg: a) Gebruik Jeugd en Opvoedhulp (J&O) J&O alleen ambulant; J&O met verblijf in accommodatie (zowel deeltijd als 24-uurs); J&O met verblijf in pleegzorg. Gegevensbron: verwerking met hulp van de bureaus ADD en INITI8 door Jeugdzorg Nederland (JN) van gegevens over cliënten van organisaties voor Jeugd en Opvoedhulp; b) Gebruik hulpverlening door of via bureau jeugdzorg (bjz): Jeugdbescherming; Jeugdreclassering; Geaccepteerde aanmeldingen bureau jeugdzorg; Gegevensbron: verwerking door Jeugdzorg Nederland  (JN) van gegevens over cliënten van bureaus jeugdzorg (bjz’s). Kinderen met een of meer meldingen bij Advies en melding kindermishandeling (AMK). Gegevensbron: verwerking door het Verwey-Jonker instituut. 4) Gesloten jeugdzorg (JeugdzorgPlus) Kinderen die gedurende het jaar geplaatst zijn in een JeugdzorgPlus-instelling. Dit is exclusief diegenen die in het voorafgaande jaar al in een JeugdzorgPlus-instelling zaten en dit ook (voor een deel van) het verslagjaar deden. Gegevensbron: verwerking door Jeugdzorg Nederland van gegevens over gedurende het jaar ingestroomde cliënten in JeugdzorgPlus-instellingen vanuit het Toeleidingssysteem JeugdzorgPlus. Vaststelling regio en gemeente Bij de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten is de vaststelling van de gemeente van herkomst van groot belang. In de nieuwe Jeugdwet wordt er vanuit gegaan dat de gemeente van herkomst inhoudelijk en financieel verantwoordelijk is voor de zorg van hun jongeren (woonplaatsbeginsel). Dit betekent dat gemeenten ook voor de jongeren voor wie de zorgverlening in een andere gemeente plaatsvindt de kosten moeten dragen zolang het gezin, waar de jongere uit afkomstig is en vermoedelijk weer naar terugkeert, daar blijft wonen. Een uitzondering van deze regel is gemaakt voor de voogdij-maatregel. Bij kinderen onder voogdij is in het algoritme het adres waar de betrokken jeugdige werkelijk verblijft als uitgangspunt genomen.  Dit uitgangspunt in de nieuwe Jeugdwet is met de hier gebruikte gegevens niet altijd goed te realiseren. Problemen kunnen zich vooral voordoen bij vormen van ondersteuning en zorg met verblijf. Bij de gegevens die betrekking hebben op verzekerde zorg (Zvw, AWBZ) is uitgegaan van het adres, dat is opgenomen in de administratie van de zorgverzekeraar. In hoeverre dit in alle gevallen correspondeert met het woonplaatsbeginsel zoals dat zal gelden voor de nieuwe Jeugdwet is niet goed vast te stellen. Bij de provinciale jeugdzorg en de jeugdzorgplus is waar mogelijk uitgegaan van het adres van de gezagdragende ouder(s) van het kind. Dit adres is voor alle jongeren in zorg, dus ook voor jongeren in instellingen voor jeugd en opvoedhulp, volgens een vast algoritme opgespoord in de administratie van het bureau jeugdzorg waar de betrokkene zich het laatst heeft aangemeld. Bij het algoritme is uiteraard in eerste instantie uitgegaan van het woonadres van de ouders van het betreffende kind op 1 januari 2011. Maar niet in alle gevallen kon het adres van herkomst van de ouders worden gebruikt, met name bij jongeren die al langdurig in een instelling verblijven. Hoewel het in verhouding om geringe aantallen gaat, betreft dit vaak wel cliënten waarmee relatief hoge uitgaven zijn gemoeid. Bij de jeugd-ggz gaat het vermoedelijk om zeer kleine aantallen omdat het vooral kortdurende zorg zonder verblijf betreft. Bij de jongeren met beperkingen gaat het om minder dan 5 procent van alle cliënten en minder dan 15 procent van alle cliënten met verblijf en met een verstandelijke beperking. Bij de jeugd- en opvoedhulp gaat het om minder dan 3 procent van alle cliënten en minder dan 7 procent van alle intramurale cliënten. Bij de gesloten jeugdzorg zijn er weinig verschillen in gebruik tussen gemeenten met een instelling en gemeenten zonder een instelling voor gesloten jeugdzorg. Doordat informatie over cliënten in JeugdzorgPlus-instellingen verzameld was voordat helderheid kwam over de bepaling van het herkomstadres, is voor deze cliënten uitgegaan van het adres van de ouders (88 procent). Bij een onbekend aantal voogdijkinderen die gesloten jeugdzorg ontvangen is dit onjuist, omdat eigenlijk het eigen adres van de jeugdige gebruikt had moeten zijn. Bij 6 procent van de JeugdzorgPlussers is het adres onbekend en bij eveneens  6 procent moesten concessies worden gedaan aan het woonplaatsbeginsel. Bij kinderen onder voogdij is in het algoritme de statutaire vestigingsplaats van de voogd als uitgangspunt genomen. Bij de informatie over Provinciale jeugdzorg zijn de kinderen van wie het adres in de registratiegegevens onbekend was herverdeeld naar alle gemeenten, naar rato van het aantal kinderen in elke gemeente. Het gaat om 1 500 kinderen. Waarnemingsmethode SCP combineert gegevens uit verschillende registraties per financieringsbron. Bij ‘Soort onderzoek’ staat vermeld hoe de gegevens verzameld worden per registratie. Bestanden met regionale cijfers over het aantal jeugdzorgcliënten worden door SCP elektronisch aan het CBS geleverd. De cijfers naar regio’s (gemeenten, provincies en landsdelen) zijn gebaseerd op het woonadres van de gezagsdragende ouder(s) van de jongeren in zorg. Berichtgevers Per financieringsbron en registratie worden de volgende berichtgevers gehanteerd: 1) AWBZ-gefinancierde (langdurige) zorg voor jongeren met beperkingen: Gebruik zorg zonder verblijf voor jongeren met verstandelijke, lichamelijke en zintuiglijke beperkingen en jongeren met psychische problemen: zorgkantoren; Indicatie zorg met verblijf voor jongeren met verstandelijke beperkingen en jongeren met psychische problemen: CIZ en bureaus jeugdzorg. 2) Zvw-gefinancierde (curatieve) geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd-ggz): zorgverzekeraars. 3) Provinciaal gefinancierde jeugdzorg: a) Gebruik Jeugd en Opvoedhulp (J&O): organisaties voor Jeugd en Opvoedhulp; b) Gebruik hulpverlening door of via bureau jeugdzorg: bureaus jeugdzorg. Controle- en correctiemethoden SCP is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de cijfers. Regionale cijfers over het aantal jeugdzorgcliënten zijn door het SCP beoordeeld op volledigheid, plausibiliteit en consistentie. Wat is de kwaliteit van de uitkomsten Nauwkeurigheid Het betreft een integrale registratie. De nauwkeurigheid van de statistiek is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de onderliggende registraties. Toepassing van het woonplaatsbeginsel is niet altijd goed doorgevoerd in de onderliggende registraties bij het vaststellen van het herkomstadres van de jongeren in zorg. Zie verder bij ‘Soort onderzoek’. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Voorlopig zijn per jeugdzorgvoorziening cijfers gepubliceerd voor één verslagjaar. Indien gepubliceerd wordt voor meerdere verslagjaren vindt de opzet van de statistiek op vergelijkbare wijze plaats.

22-04-2018 | 14:04

Health Behaviour in School-aged Children (HBSC)

Doel Het HBSC-onderzoek is een internationaal onderzoek dat iedere vier jaar plaatsvindt onder auspiciën van de World Health Organization (WHO). Het HBSC-onderzoek richt zich op een breed scala aan thema’s die in het leven van jongeren van belang zijn en onderzoekt deze in internationaal vergelijkend verband. Het onderzoek verschaft informatie over de leefstijl van jongeren en is in staat hierover landelijke gegevens te generen. Hierdoor biedt het onderzoek belangrijke gegevens ter ondersteuning van landelijke en lokale overheden. Daarnaast biedt het HBSC-onderzoek goed landelijk vergelijkingsmateriaal voor de vele lokale en specialistische monitorstudies die in Nederland worden uitgevoerd. Doelpopulatie Nederlandse scholieren van 11 tot 17 jaar. Statistische eenheid Personen. Aanvang onderzoek 2001. Frequentie Vierjaarlijks Soort onderzoek Enquête. Berichtgevers Scholieren van 11 tot 17 jaar. Steekproefomvang 7 187 scholieren. Weging Uit eerder onderzoek kwamen enkele factoren naar voren die in belangrijke mate samenhingen met gezondheidsgedrag en middelengebruik, te weten geslacht, stedelijkheid, leeftijd en schoolniveau. Uit vergelijking van de steekproefgegevens met de landelijke CBS-gegevens bleek de verdeling van deze factoren in de steekproef in lichte mate af te wijken van de landelijke verdeling. De steekproef van het basisonderwijs is daarom herwogen naar stedelijkheid en geslacht. De steekproef van het voortgezet onderwijs is naast stedelijkheidsniveau en geslacht tevens herwogen naar leerjaar en schoolniveau.

22-04-2018 | 13:04

Beleidsinformatie Jeugdzorg

Wat behelst het onderzoek Met dit instrument wordt informatie verzameld die nodig is om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. In het Besluit Beleidsinformatie Jeugdzorg is geregeld welke gegevens geregistreerd moeten worden, wie de gegevens verzamelt en bewerkt en welke gegevens mogen worden verstrekt. Doelpopulatie Alle jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 17 jaar. Dit is wettelijk gezien de leeftijdspopulatie waar Jeugdzorg betrekking op heeft. In de praktijk komt het bij uitzondering voor dat jongeren 18 jaar of ouder zijn. Omdat deze jongeren maar een kleine groep vormen, minder dan 2 procent van de totale populatie, zou een leeftijdsrange van 0 tot en met 24 jaar een vertekend beeld gegeven van de doelpopulatie. De groep 18 jaar en ouder wordt dan ook als verwaarloosbaar beschouwd. Frequentie De informatie wordt in het Infomatiesysteem Jeugdzorg (IJ) ingevoerd. In het Besluit Beleidsinformatie Jeugdzorg staat vermeld dat de gegevens elk kwartaal door de bureaus Jeugdzorg aan de provincies worden verstrekt en halfjaarlijks leveren de provincies de cijfers over het tijdvak van een jaar aan het Rijk (VWS/Justitie) aan. Statistische eenheid De informatie gaat in op aanmeldingen, indicatiebesluiten en (geïndiceerde en verleende) zorgaanspraken. Daarnaast wordt gesproken over aantal meldingen in het kader van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Soms wordt echter ook informatie ten aanzien van personen weergegeven. Aanvang onderzoek Het onderzoek is gestart in 2004. Hoe wordt het uitgevoerd De gegevens worden verzameld door de bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. De bureaus Jeugdzorg verstrekken de gegevens aan de provincies, die de informatie aanleveren aan het Rijk (VWS/Justitie). In het Rapportageformat Beleidsinformatie jeugdzorg is vastgesteld op welke wijze en op welke tijdstippen de gegevens moeten worden geleverd. Soort onderzoek Er wordt gebruik gemaakt van geregistreerde gegevens. Berichtgevers De Bureaus Jeugdzorg. Controle- en correctiemethoden De informatie die wordt aangeleverd door de bureaus Jeugdzorg wordt in eerste instantie gecontroleerd door de provincies. De cijfers worden tevens gelegd naast de cijfers die op basis van een geconstateerde trend verwacht hadden mogen worden. Wat is de kwaliteit van de uitkomsten De gegevens met betrekking tot aanmelding, indicatiebesluit en het AMK zijn redelijk betrouwbaar. De betrouwbaarheid van de overige informatie is minimaal. Nauwkeurigheid Nog niet alle bureaus Jeugdzorg zijn in staat om hun informatie volledig (met betrekking tot bepaalde tabellen en/of kwartalen) bij de provincies aan te leveren. Daarnaast komt het voor dat tijdens het proces niet alle gegevens met betrekking tot een cliënt bekend zijn, waardoor deze niet kunnen worden ingevoerd in het informatiesysteem. Deze cijfers worden als gevolg hiervan niet geregistreerd, danwel vallen onder de categorie "nog niet bekend". Volgtijdelijke vergelijkbaarheid De gegevens zijn van 2005 beschikbaar.

22-04-2018 | 13:04

Integrale Veiligheidsmonitor (IVM)

Doel Samenstellen van actuele en vergelijkbare gegevens ten behoeve van landelijke, regionale en lokale (semi-) overheden over de ontwikkeling van de sociale veiligheid in Nederland, waaronder de leefbaarheid van de woonbuurt, slachtofferschap, onveiligheidsgevoelens en preventiegedrag in verband met criminaliteit, en het oordeel van de bevolking over de politie op het gebied van veiligheid. Doelpopulatie Personen van 15 jaar of ouder in particuliere huishoudens in Nederland. Statistische eenheid Personen, huishoudens; delicten. Aanvang onderzoek De IVM wordt jaarlijks uitgevoerd en vormt de voortzetting van de in de periode 2005-2008 uitgevoerde Veiligheidsmonitor Rijk (VMR). De IVM is voor het eerst uitgevoerd in najaar van 2008. Opdrachtgevers zijn de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) en Veiligheid en Justitie en het CBS. De door de opdrachtgevers ingestelde Raad voor de Veiligheidsmonitor, waarin naast de opdrachtgevers ook politie- en gemeentelijke organisaties zijn vertegenwoordigd, houdt toezicht op de uitvoering. Het landelijke deel van het onderzoek wordt uitgevoerd door het CBS. Daarnaast zorgt het CBS voor de lokale steekproeven, voor de centrale opslag van de microdata en voor de harmonisatie en weging van de onderzoeksgegevens. Het door de ministeries van Veiligheid en Justitie opgerichte bureau Veiligheidsmonitor (bVm) zorgt voor de coördinatie en methodologische begeleiding van de onderzoeksbureaus die bij de lokale uitvoering betrokken zijn. De jaarlijkse deelname van gemeenten, al dan niet in (politie)regionaal verband, laat een wisselend beeld zien. Zo doen in de oneven jaren meer dan de helft van alle gemeenten mee, terwijl dit in de even jaren maar enkele tientallen betreft. Frequentie Jaarlijks. Publicatiestrategie Onveiligheidsgevoelens: definitieve cijfers. Slachtofferschap: voorlopige cijfers. Soort onderzoek Personensteekproef. De data worden verzameld in de periode medio september - december. Waarnemingsmethode De IVM kent een modulair opgebouwde en gecoördineerde vragenlijst met verplichte en facultatieve vragenblokken, waaronder eventuele ‘vrije’ lokale vragen. Het CBS neemt zowel de verplichte als de facultatieve vragenblokken mee; lokale deelnemers zijn alleen gehouden aan de verplichte vragenblokken. Bij de uitvoering worden vier verschillende waarnemingsmethoden gebruikt. Aan steekproefpersonen wordt eerst gevraagd om een vragenlijst in te vullen via internet (Computer Assisted Web Interviewing; CAWI). Degenen die dit niet kunnen of willen, kunnen een schriftelijke vragenlijst aanvragen (Paper Assisted Personal Interviewing; PAPI). Personen die niet van deze beide mogelijkheden gebruik maken worden daarna bij een bekend telefoonnummer telefonisch (Computer Assisted Telephone Interviewing; CATI) of anders face-to-face (Computer Assisted Personal Interviewing; CAPI) benaderd. Voor de landelijke uitvoering worden alle vier waarnemingsmethoden toegepast, lokaal vooral CAWI, PAPI en CATI. Op lokaal niveau is CAPI niet verplicht. Berichtgevers Personen van 15 jaar of ouder in particuliere huishoudens. Steekproefomvang Beoogde steekproefomvang op landelijk niveau: in 2008 ten minste 670 respondenten netto per politieregio (ofwel landelijk minimaal 16 750 respondenten in 25 politieregio’s). Hiervoor werden in totaal ruim 28 000 steekproefpersonen uitgezet. Daarnaast werden op lokaal niveau (politieregio’s, gemeenten, wijken) in totaal ruim 155 000 mensen benaderd. In totaal deden ruim 62 000 respondenten mee aan het onderzoek, waarvan bijna 17 000 op landelijk (en politieregionaal) niveau en bijna 46 000 lokaal. Dit komt overeen met een totale respons van 40 procent (landelijk/regionaal: 60 procent, lokaal 36 procent). Controle- en correctiemethoden De voor steekproefonderzoek gebruikelijke plausibiliteitscontrole op interne consistentie en volledigheid wordt jaarlijks uitgevoerd. Dit gebeurt ook voor de lokale data. Weging Voor verschillen tussen de samenstelling van de steekproef en de totale bevolking wordt voor de IVM een correctie toegepast door middel van een wegingsfactor, gebaseerd op de kenmerken leeftijd, geslacht, land van herkomst, omvang van het huishouden, provincie, grote steden, politieregio, stedelijkheid van de woongemeente, oversampling (per politieregio) en - binnen oversamplede primaire eenheden (zoals gemeenten) de verdeling in specifieke wijken.  De gewichten zijn bepaald op persoonsniveau. Voor huishoudgewichten worden deze gewichten gedeeld door het aantal personen van 15 jaar en ouder in het huishouden van de respondent. Nauwkeurigheid Omdat de enquête een steekproef betreft, zijn de cijfers onderhevig aan toevalsfluctuaties. Daarom is in de tabellen de 95%-betrouwbaarheidsmarge bij een bepaalde waarde (zoals een gemiddelde of percentage) opgenomen.  Indien het aantal steekproefpersonen voor een bepaalde indelingscategorie kleiner is dan 50 worden in de StatLine-tabellen geen resultaten gepresenteerd vanwege te grote marges. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid De onderzoeksopzet voor de IVM is gewijzigd ten opzichte van eerdere onderzoeken zoals de VMR. Cijfers uit eerdere afzonderlijke onderzoeken zijn dan ook niet rechtstreeks vergelijkbaar met IVM-gegevens.

22-04-2018 | 13:04

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: Wajong

Doel De statistiek geeft inzicht in het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen dat verstrekt wordt in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Tevens geeft de statistiek uitsluitsel over het nieuwe Wajong-uitkeringen in de desbetreffende verslagperiode (instroom) en het aantal Wajong-uitkeringen dat in de desbetreffende verslagperiode is beëindigd (uitstroom). Doelpopulatie Alle verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het kader Wajong aan personen van 18 tot 27 jaar, wonend in Nederland of daarbuiten. Statistische eenheid Uitkering. Aanvang onderzoek Januari 1998. Frequentie Maandelijks. In de Landelijke Jeugdmonitor zijn echter alleen jaarcijfers opgenomen. Soort onderzoek Registratie Waarnemingsmethode Maandelijkse aanlevering van bestanden door UWV aan CBS. Berichtgevers Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Steekproefomvang Waarneming vindt plaats op basis van registers afkomstig van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Hierin zitten alle verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Dat betekent dat de volledige populatie wordt waargenomen. Controle- en correctiemethoden Met behulp van het statistieksysteem worden de bestanden gecontroleerd op onder andere recordlengte. Op recordniveau wordt gecontroleerd op het waardenbereik van de variabelen en op de onderlinge relatie. In een aantal gevallen wordt automatisch gecorrigeerd. Vervolgens worden de cijfers geconfronteerd met de eerder verstrekte maandgegevens voor vaststelling van standen en stromen. Op basis van de (fout-) verslagen worden de bestanden al of niet goedgekeurd. In voorkomende gevallen wordt teruggekoppeld naar het UWV. Correcties worden in verslagen vastgelegd. Foutieve data worden in bestandsvorm bewaard. Weging N.v.t. Nauwkeurigheid Aangezien de volledige populatie wordt waargenomen uit de uitkeringsregistraties van het UWV is de kwaliteit doorgaans goed tot zeer goed. Bij variabelen die in de registratie zijn opgenomen en die niet van belang zijn voor het vaststellen van de uitkering (of de hoogte) is de kwaliteit in een aantal gevallen wat minder.. Beschrijving kwaliteitsstrategie Na ontvangst van de bestanden met informatie over de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden zij onderworpen aan een keur van technische en inhoudelijke controles en correcties. Vervolgens wordt de geschoonde informatie verwerkt in een database voor vergelijking met eerdere opgaven en voor het vaststellen van de juiste actuele informatie.

22-04-2018 | 13:04

Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek

Doel Het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO) is een vierjaarlijks onderzoek om gegevens te verkrijgen over het gebruik van een groot aantal maatschappelijke en culturele voorzieningen door de Nederlandse bevolking. Het onderzoek richt zich zowel op meting van het gebruik van voorzieningen als op meting van een breed scala kenmerken die een huishouden en de individuele personen binnen een huishouden karakteriseren. Doelpopulatie Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder, zelfstandig wonend. Statistische eenheid Personen en huishoudens. Aanvang onderzoek 1997. Frequentie Vierjaarlijks. Soort onderzoek Enquête. Berichtgevers Ouders van kinderen onder de 18 jaar. De vragen die hier aan de orde komen zijn door één ouder per gezin beantwoord. In 38 procent van de gevallen was deze persoon zelf de hoofdverantwoordelijke voor de opvoeding, 58 procent gaf aan dat men samen met de partner hoofdopvoeder is, en 4 procent gaf aan dat de partner de hoofdopvoeder is. Driekwart van de respondenten was moeder van de kinderen, een kwart was vader. Steekproefomvang  Ongeveer 10 duidend huishoudens. Weging Het AVO 2007 heeft de mogelijkheid te wegen naar leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, provincie, stedelijkheidsgraad en herkomst, zodat uitspraken kunnen worden gedaan over de bevolking. Nauwkeurigheid Bij de vragen die zijn gesteld aan alle ouders van thuiswonende kinderen onder de 18 jaar is de weegfactor toegepast, zodat de uitkomsten generaliseerbaar zijn naar de ouders in Nederland. Bij vragen die alleen zijn gesteld aan ouders met zorgen over hun kinderen, of aan ouders die daarvoor al dan niet advies hebben gezocht is niet gewogen. Deze gegevens kunnen niet zonder meer worden gegeneraliseerd naar de ((niet-)hulpzoekende) ouders met zorgen in Nederland. Omdat alleen allochtone huishoudens waarvan alle leden Nederlands spreken zijn opgenomen in de steekproef, hebben de resultaten over allochtone ouders alleen betrekking op deze groep.

22-04-2018 | 13:04