Ruim helft leerlingen voortgezet speciaal onderwijs blijft in onderwijs
Van de leerlingen die vier jaar geleden van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) kwamen, was 54 procent in 2018 doorgestroomd naar een andere vorm van onderwijs. Ze volgden na het vso met name een vmbo of mbo opleiding. Leerlingen met vso uitstroomprofiel ‘onderwijs’ gingen het vaakst door in het onderwijs. Van de leerlingen met het profiel ‘arbeidsmarkt’, en die niet doorgingen in onderwijs, had 40 procent 2 jaar na afstuderen een baan. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS.
In het schooljaar 2015/’16 zaten bijna 39 duizend leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Dit type onderwijs is bedoeld voor jongeren die extra ondersteuning nodig hebben. Hieronder vallen jongeren met een visuele, auditieve, of communicatieve beperking, maar ook leerlingen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, of een ernstige ontwikkelingsstoornis.
Van de vso-leerlingen in 2015/’16 had 46 procent het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’. Van deze leerlingen wordt verwacht dat ze een startkwalificatie kunnen halen: zij worden opgeleid om een diploma te halen in het reguliere onderwijs. Het uitstroomprofiel ‘arbeidsmarkt’ bereidt leerlingen voor op de (beschermde) arbeidsmarkt. In 2015/’16 volgde 26 procent van de vso-leerlingen dit profiel. De overige 28 procent zat in het uitstroomprofiel ‘dagbesteding’. Deze leerlingen zijn vaak ernstig verstandelijk of meervoudig gehandicapt. In het vso zijn jongens met 71 procent oververtegenwoordigd. In vergelijking met meisjes zijn jongens vaker ‘zeer moeilijk opvoedbaar’. Jongens zitten relatief vaker in uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’.
Ruim helft leerlingen volgt ander onderwijs na vso
Na het schooljaar 2015/’16 verlieten bijna 11 duizend leerlingen het vso, met een gemiddelde leeftijd van 17,6 jaar. In oktober 2018, twee jaar na uitstroom uit het vso, was 54 procent van de leerlingen doorgestroomd naar ander type onderwijs. Negen op de tien van deze leerlingen stroomde al direct in 2016 door binnen het onderwijs. Het mbo en het vmbo waren de belangrijkste bestemmingen.
Zoals te verwachten gingen leerlingen met uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’ met 80 procent het vaakst door in het onderwijs. Van de leerlingen met het uitstroomprofiel ‘arbeidsmarkt’ stroomde een groot deel daadwerkelijk uit naar de arbeidsmarkt (54 procent), maar ging 43 procent nog verder leren. Van de leerlingen met het uitstroomprofiel dagbesteding ging 6 procent door in ander onderwijs.
Kwart niet-onderwijsvolgende vso-leerlingen aan het werk
Van de leerlingen die na uitstroom uit het vso geen onderwijs meer volgden had 24 procent werk, al dan niet in combinatie met een uitkering. Van de uitstromers met het uitstroomprofiel ‘arbeidsmarkt’, had 40 procent werk. Bij de andere uitstroomprofielen was het aandeel met werk lager.
69 procent van de leerlingen had twee jaar na uitstroom een uitkering, al dan niet in combinatie met werk. Van de leerlingen met het uitstroomprofiel ‘dagbesteding’ had 90 procent een uitkering. Van de uitstromers met uitstroomprofiel ‘arbeidsmarkt’, had 57 procent een uitkering. Uitstromers uit het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’ hadden relatief het minst vaak een uitkering. Zij waren over het algemeen iets jonger.
Jongens vaker aan het werk dan meisjes
Twee jaar na verlaten van het vso-onderwijs heeft 29 procent van de jongens die geen onderwijs meer volgden werk, al dan niet in combinatie met een uitkering. Van de meisjes is dit 15 procent. Meisjes hebben relatief vaak een uitkering: 79 procent, tegen 64 procent van de jongens.
Bij de jongens met uitstroomprofiel ‘arbeidsmarkt’ had 45 procent werk, bij de meisjes 27 procent. Het aandeel met een uitkering was bij dit profiel iets lager dan gemiddeld, met 52 procent van de jongens en 71 procent van de meisjes. Uitstromers met het profiel ‘vervolgonderwijs’ hadden minder vaak werk dan die met profiel ‘arbeidsmarkt’. Meisjes met dit profiel hebben ook hier relatief vaker dan jongens een uitkering. Een kwart van zowel de jongens als de meisjes heeft geen werk en geen uitkering. Vanuit het uitstroomprofiel ‘dagbesteding’ had 94 procent van de meisjes en 88 procent van de jongens een uitkering.