Welzijnswerk en kinderopvang
Doel
Tot voor kort verzamelde het CBS jaarlijks gegevens over kinderopvang (KO) bij kindercentra, zorg- en welzijnsinstellingen. In het verleden waren er tevens CBS-enquêtes onder instellingen voor sociaal-cultureel werk (SCW) en welzijnswerk ouderen (WO). De laatste enquête onder WO- en SCW-instellingen was over het verslagjaar 1995. Verder werden door de branche-organisatie Maatschappelijk Ondernemersgroep (MOgroep) in samenwerking met het CBS jaarlijks de instellingen voor algemeen maatschappelijk werk (AMW) ondervraagd. De bovengenoemde enquêtes sloten qua vraagstelling minder goed aan op de informatiebehoefte van beleids- en onderzoeksinstanties en op de administratieve mogelijkheden van de instellingen. Een witte vlek in de CBS-waarneming is het peuterspeelzaalwerk (PSZ). De meeste welzijns- en kinderopvanginstellingen zijn een steeds breder pakket van diensten gaan aanbieden. Verder werd bij de waarneming geen gebruik gemaakt van het Algemeen BedrijfsRegister (ABR) van het CBS, dat institutioneel georiënteerd is en rechtspersonen omvat. Er werden externe populatiebestanden gehanteerd met functionele eenheden (delen van rechtspersonen). In het geval van kinderopvang betrof dit bijvoorbeeld adresbestanden afkomstig van zestien provinciale en grootstedelijke steunfuncties kinderopvang. Delen van rechtspersonen werden door het CBS of de MOgroep benaderd voor gegevens over één specifieke werksoort. Dit betekende dat een rechtspersoon met meer werksoorten (zoals brede welzijnsinstellingen) verschillende keren per jaar benaderd werd met een apart enquêteformulier voor elke werksoort. Elk enquêteformulier met gevraagde gegevens over een bepaalde werksoort hanteerde een eigen indeling en vormgeving. Tot verslagjaar 2001 was dit de wijze van dataverzameling.
Herontwerp welzijnsstatistieken
De statistieken op het gebied van welzijnswerk (SCW, WO, AMW) en kinderopvang (inclusief PSZ) zijn met ingang van verslagjaar 2001 herontworpen door het CBS in overleg met ondermeer de MOgroep en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). De belangrijkste elementen van het herontwerp zijn:
waarneming van institutionele eenheden uit het Algemeen BedrijfsRegister (ABR) van het CBS;
gebruik van de nieuwe structuur van de StandaardBedrijfsIndeling (SBI) van het CBS betreffende de welzijnssector;
verzameling van zowel institutionele als functionele informatie over de welzijnssector;
jaarlijkse benadering van elke berichtgever binnen de welzijnssector met één uniforme vragenlijst.
Doelpopulatie
De populatie omvat alle rechtspersonen met werknemers (stichtingen, BV's, VOF's,etc.) die KO, PSZ, AMW, WO of SCW als hoofdactiviteit aanbieden. De populatie-eenheden worden ontleend aan het ABR, welke gebaseerd is op het register van de Kamers van Koophandel. De populaties in het ABR worden afgebakend op basis van de SBI, waarmee bedrijven en instellingen naar hoofdactiviteit worden geclassificeerd. In termen van de SBI gaat het om rechtspersonen uit de volgende klassen (exclusief instellingen zonder werknemers):
SBI 8533.1: Instellingen met als hoofdactiviteit KO èn instellingen met als hoofdactiviteit PSZ, d.w.z. instellingen die zich presenteren als kinderopvang, crèche, voor-, tussen- of naschoolse opvang, 24-uurs opvang, kinderdagverblijf, kindercentra, gastouderbureau of peuterspeelzaal;
SBI 8533.2: Instellingen met als hoofdactiviteit AMW, d.w.z. instellingen die zich presenteren als algemeen maatschappelijk werk;
SBI 8533.5: Instellingen met als hoofdactiviteit WO, d.w.z. instellingen die zich presenteren als welzijnswerk ouderen of dienstencentra voor bejaarden;
SBI 8533.6: Instellingen met als hoofdactiviteit SCW, d.w.z. instellingen die zich presenteren als allochtonenwerk, buurt(huis)werk, opbouwwerk, emancipatiewerk, integratiewerk, jeugd- en jongerenwerk, maatschappelijk activeringswerk, plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk, vrouwenwerk of vluchtelingenwerk;
SBI 8533.7: Brede welzijnsinstellingen, d.w.z. instellingen met tenminste twee van de volgende werksoorten: KO, PSZ, WO, SCW, AMW;
SBI 8532.4: Thuiszorginstellingen met nevenactiviteit AMW. Op basis van onderzoek, waaronder een bedrijfstelling, door de Kamers van Koophandel en het CBS zijn de rechtspersonen in de welzijnssector volgens een nieuwe bedrijfsindeling in 2000 getypeerd.
De nieuwe typeringen binnen de welzijn-SBI zijn geïmplementeerd in het ABR en gebruikt bij de afbakening van de populaties voor de enquêtes met ingang van 2001. Niet inbegrepen in bovenstaande populaties zijn bedrijven en instellingen met welzijnswerk en kinderopvang als nevenactiviteit in andere SBI-klassen buiten de welzijnssector (met uitzondering van thuiszorginstellingen met AMW). Bijvoorbeeld: WO (met name sociale activering) bij gemeenten, KO bij zorginstellingen. Bij WO-instellingen, brede welzijnsinstellingen en AMW-instellingen wordt de gehele populatie benaderd, terwijl bij kindercentra, peuterspeelzalen en SCW-instellingen een steekproef wordt getrokken. De grotere instellingen worden allemaal in de steekproef opgenomen, terwijl bij de resterende instellingen de steekproeffractie afneemt naarmate de instellingen kleiner zijn.
Frequentie
Jaarlijks.
Publicatiestrategie
Definitieve cijfers.
Soort onderzoek
De grotere instellingen worden allemaal in de steekproef opgenomen, terwijl bij de resterende instellingen de steekproeffractie afneemt naarmate de instellingen kleiner zijn.
Waarnemingsmethode
Verzameling van gegevens vindt plaats door middel van een schriftelijke CBS-enquête onder welzijnsinstellingen. Bij de enquête wordt een uniforme vragenlijst gehanteerd waarmee elke berichtgever wordt benaderd. Deze vragenlijst bestaat uit (1) een omslagformulier met vragen voor het totaal van de werksoorten van de instelling over o.a. kosten, opbrengsten, personeel, organisatie, kwaliteitsbeleid en (2) inlegformulieren met vragen per werksoort over o.a. activiteiten, capaciteit, deelnemers/cliënten, contacturen. Voor het gedeelte met specifieke vragen worden de volgende 4 werksoorten onderscheiden: kinderopvang (KO), peuterspeelzaalwerk (PSZ), welzijnswerk ouderen (WO) en sociaal-cultureel werk (SCW). Daarnaast vindt er in samenwerking met de MOgroep een schriftelijke enquête plaats onder instellingen met als hoofd- of nevenactiviteit algemeen maatschappelijk werk (AMW). Dit betreft AMW-instellingen, thuiszorginstellingen met AMW en brede welzijnsinstellingen met AMW. Bij de AMW-enquête wordt dezelfde vragenlijst (omslagformulier en inlegformulier voor werksoort AMW) gehanteerd als bij de bovengenoemde welzijnsenquête. De vragen op het omslagformulier bij thuiszorginstellingen hebben uitsluitend betrekking op de werksoort AMW en dus niet op de hele stichting (het gehele pakket van uitgevoerde werksoorten).
Berichtgevers
Welzijnsinstellingen.
Steekproefomvang
Om voldoende respons binnen te halen worden de non-respondenten eerst schriftelijk benaderd met de vraag om alsnog een enquêteformulier in te sturen. Zo nodig worden de non-respondenten nog telefonisch gerappelleerd. Tot slot worden alleen de grotere instellingen onder de resterende non-respons door buitendienstmedewerkers bezocht en gevraagd om alsnog hun medewerking te verlenen aan de CBS-enquête. De ingevulde data op de binnengekomen vragenlijsten worden elektronisch vertoetst.
Controle- en correctiemethoden
Plausibiliteitcontrole en handmatige correctie
Door middel van een computerprogramma worden fouten, onwaarschijnlijkheden en omissies in de vertoetste enquêtedata opgespoord. Nagegaan wordt of het enquêteformulier volledig en samenhangend is ingevuld door de berichtgever. Gekeken wordt onder meer naar de onderlinge consistentie tussen de personeels-, exploitatie- en productievariabelen per berichtgever, sommatiefouten en duizendfouten in bedragen. Daarnaast vinden er diverse controles plaats: controles op basis van verhoudingsgetallen, onwaarschijnlijkheidcontroles en controles op een toegestaan waardenbereik. De gesignaleerde fouten en/of omissies in de vertoetste enquêtedata worden handmatig gecorrigeerd en/of ingevuld op basis van het ingevulde enquêteformulier van de berichtgever in het geval van toetsfouten en/of door de berichtgever gemaakte invulfouten en door middel van telefonische navraag bij de desbetreffende berichtgever in het geval van overige fouten.
Statistische correctie van partiële non-respons en ophoging
De partiële non-respons (deel van vragenlijst is niet ingevuld) wordt op het niveau van de individuele instelling bijgeschat, op basis van wel beschikbare gegevens (gemiddelden en verhoudingsgetallen) over respondenten in dezelfde SBI-klasse. Na controle, correctie en invulling resulteert een verzameling van 'gave' enquêtedata van respondenten. Deze individuele enquêtedata zijn voor een beperkt deel ingeschat, maar leiden wel tot acceptabele ge-aggregeerde uitkomsten. De 'gave' enquêtedata van respondenten worden vervolgens opgehoogd naar de gehele populatie. Bij de ophoging worden ophoogfactoren toegekend aan de respondenten. De ophoogfactoren worden per SBI- en grootteklasse (op basis van het aantal werknemers) vastgesteld op basis van de verhouding tussen het populatie-aantal en het response aantal per stratum. De populatieschattingen van de doelvariabelen worden vervolgens verkregen door optelling van de met deze ophoogfactoren vermenigvuldigde gegevens.
Fiattering van de uitkomsten
Voordat de geaggregeerde uitkomsten gepubliceerd worden, ondergaan ze nog een laatste plausibiliteitscontrole. Getoetst wordt of de geschatte tabeluitkomsten in vergelijking met andere beschikbare statistische gegevens plausibel zijn. De niveaucijfers over personeel en opbrengsten worden vergeleken met externe uitkomsten over welzijnswerk ontleend aan de Rapportage Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en het VWS-brancherapport welzijn en sport. Verder worden bepaalde verhoudingsgetallen op basis van de uitkomsten berekend en kritisch bekeken, zoals de deeltijdfactor van het personeel in loondienst, de arbeidskosten per vte's werknemers, het aandeel van arbeidskosten in de totale kosten, het aandeel van diverse opbrengstposten in de totale opbrengsten. Indien onwaarschijnlijkheden in de geaggregeerde uitkomsten worden geconstateerd, worden de individuele enquêtedata nogmaals kritisch bekeken en worden eventueel correcties aangebracht.
Nauwkeurigheid
De betrouwbaarheid van de resultaten is niet in een getal uit te drukken omdat sommige fouten (met name het foutief invullen van de vragenlijsten door berichtgevers) niet te kwantificeren zijn. Om de betrouwbaarheid zo groot mogelijk te laten zijn, zijn allerlei maatregelen genomen. Bijvoorbeeld: consistentie controles op enquêtedata om meetfouten op te sporen en te corrigeren, rappel-activiteiten om de respons te verhogen.
Volgtijdelijke vergelijkbaarheid
In het verslagjaar 2001 is een groot aantal veranderingen doorgevoerd in de methode rond de enquête kinderopvang. De belangrijkste verandering bij de enquête kinderopvang heeft betrekking op de populatie- c.q. waarnemingseenheden:
oude enquête kinderopvang (functionele eenheden): gebruik van een extern register bestaande uit rechtspersonen welke KO als hoofd- of nevenactiviteit uitvoeren; dit register omvatte niet alleen kindercentra maar ook zorg- en welzijnsinstellingen met kinderopvang;
nieuwe enquête kinderopvang (onderdeel van welzijnsenquête; institutionele eenheden): gebruik van ABR bestaande uit rechtspersonen met kinderopvang of welzijnswerk als hoofdactiviteit (oftewel SBI-klasse 85331, 85332, 85335, 85336, 85337); zorginstellingen met kinderopvang zijn niet meegenomen.
Bij de functionele uitkomsten over de werksoort kinderopvang is daardoor een trendbreuk in de tijdreeksen opgetreden door overgang van de functionele op de institutionele populatie-eenheden. Om een indruk te krijgen van de trendbreuk als gevolg van deze methodische ver-andering is een trendbreukpercentage voor de belangrijkste variabelen berekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van de externe SGBO-enquête kinderopvang, waarbij functionele gegevens per gemeente over het totaal van de kinderopvangvoorzieningen worden verzameld. De populatie van de SGBO-enquête kinderopvang komt globaal overeen met de populatie van de oude CBS-enquête kinderopvang (functionele opzet). De ontwikkeling over 2000-2001 van de uitkomsten afkomstig van de externe SGBO-enquête kinderopvang geeft een goede indicatie van het verloop van de uitkomsten van de CBS-enquête kinderopvang (onder voortzetting van de oude werkwijze). Deze ontwikkeling representeert een reële mutatie van de uitkomsten voor kinderopvang. Indien de reële stijging afgetrokken wordt van de totale stijging resteert de stijging als gevolg van de methodische aanpassing (oftewel de trendbreuk).