Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN)

Wat behelst het onderzoek

Doel

Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN) is een continu uitgevoerde enquête naar letsels door ongevallen (module 1), sportparticipatie (module 2 van Mulier Instituut) en bewegen (module 3 van TNO) in Nederland. Er wordt gekeken naar letsels ontstaan in het verkeer, tijdens het werk, tijdens sporten en bij activiteiten in de privésfeer. OBiN levert zowel gegevens over het aantal slachtoffers waarbij letsel ontstaat (incidentie) en over het aantal slachtoffers dat hinder heeft van letsel door ongevallen die eerder plaatsvonden (prevalentie). Aan slachtoffers met letsel wordt gevraagd naar het ontstaan van het letsel, de aard ervan, de noodzakelijke medische behandeling en gevolgen van het letsel (verzuim, hinder, blijvend letsel). Daarnaast worden ook gegevens verzameld over de sportparticipatie (de kwaliteit en kwantiteit van de deelname aan georganiseerde en ongeorganiseerde sport), de hoeveelheid lichaamsbeweging en het bewegingspatroon van de Nederlandse bevolking en over overgewicht bij de Nederlandse bevolking.

Doelpopulatie

Personen in Nederland.

Statistische eenheid

Personen.

Aanvang onderzoek

De gegevensverzameling van OBiN is in januari 2000 gestart als vervolg op de eerdere onderzoeken naar Ongevallen in Nederland die in 1992/1993 en 1997/1998 werden uitgevoerd.

Frequentie

Jaarlijks. In de Landelijke Jeugdmonitor worden tweejaarscijfers gepresenteerd.

Publicatiestrategie

De cijfers zijn definitief.

Hoe wordt het uitgevoerd

Soort onderzoek

Steekproefonderzoek.

Waarnemingsmethode

Voor de periode 2000 tot en met 2005 zijn de respondenten telefonisch benaderd (Computer Assisted Telephone Interviewing, CATI). Vanaf 2006 vindt de dataverzameling via mixed mode plaat: 60 procent van de respondenten wordt benaderd via een internet-enquête (Computer Assisted Web Interviewing, CAWI) en 40 procent via CATI. De leeftijdsgroepen tot en met 14 jaar en ouderen vanaf 65 jaar worden uitsluitend via telefonische enquêtering benaderd.

Steekproefomvang

Circa 10 000 tot 12 000 respondenten per jaar.

Weging

De gegevens zijn gewogen naar leeftijd, geslacht en opleiding om een zo representatief mogelijk beeld te krijgen.

Wat is de kwaliteit van de uitkomsten

Volgtijdelijke vergelijkbaarheid

Door de verandering van bronpopulatie kunnen methode effecten zijn opgetreden die de vergelijkbaarheid van de gegevens verzameld voor en vanaf 2006 kunnen beïnvloeden. Meer informatie hierover is te vinden in het Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2006/2007, onder redactie van V.H. Hildebrandt, W.T.M. Ooijendijk en M. Hopman-Rock (2008). Dit rapport is digitaal beschikbaar via de site van TNO: http://www.tno.nl.